Budgetbeheer in de praktijk
U opent drie bankrekeningen:
1.
Een beheerrekening waarop uw inkomen binnenkomt en waarvan uw vaste lasten betaald worden
2.
Een leefgeldrekening waarop wekelijks, tweewekelijks of maandelijks geld wordt gestort. Daarmee kunt u uw eigen uitgaven betalen. Op die leefgeldrekening wordt geld voor het doen van boodschappen gestort, maar ook de extra bedragen die u nodig heeft, bijvoorbeeld voor kleding of de kosten van uw dieren.
3.
Een spaarrekening waarop bedragen voor onvoorziene uitgaven worden gestort, zodat u een spaarpotje krijgt, maar waarop ook bijvoorbeeld het eigen risico voor uw ziektekostenverzekering wordt gereserveerd of andere kosten die per kwartaal of per jaar betaald moeten worden. Het saldo dat op uw spaarrekening staat, is dus niet helemaal beschikbaar voor u, maar er staat ook geld op dat in de toekomst uitgegeven moet worden aan vaste lasten.
Er wordt een budgetplan opgesteld aan de hand van de inkomsten en uitgaven. De gegevens hiervoor worden overgenomen van de gegevens die u ter beschikking stelt, bijvoorbeeld uw bankafschriften. Als daarvoor ruimte is, worden in dit budgetplan ook de reserveringen opgenomen, zoals bijvoorbeeld het eigen risico van de zorgverzekering.
Er wordt gekeken of u toeslagen of bijzondere bijstand kunt aanvragen.
Er wordt gekeken of er andere 'potjes' zijn die voor u aangevraagd kunnen worden en er wordt belastingaangifte gedaan.
Heeft u kinderen, dan kan een aanvraag gedaan worden bij een aantal fondsen, bijvoorbeeld om de contributie van een sportclub te betalen.